Een eindeloze regenbui geselde de kant-en-klare tent, die ik voor een lang weekend had gehuurd bij een boer in Zeeland. Het tentdoek klapperde vervaarlijk bij de rits en alles voelde klam en nat. Ik werd wakker en zag vanuit mijn ooghoeken mijn kleine mannetjes op de grond tussen hun speelgoed, ze gingen volledig op in hun spel en gaven zachtjes commentaar op de bewegingen van hun autootjes. ‘Ik kan heel hard’, fluisterde de kleinste, ‘net zo hard als papa’. Triomfantelijk keek hij zijn broertje aan, terwijl zijn auto een sierlijke boog door de lucht maakte. Om de slag definitief binnen te halen imiteerde hij de grom van een zescilinder. ‘Maar ik was er al’, fantaseerde zijn broer in een poging hem te overtroeven, ‘kijk maar: ik sta naast hem geparkeerd.’ Ik luisterde naar hun spel, waarin ik de grote held was.

Ze moesten eens weten, een half jaar eerder had ik het huis verlaten en ik woonde met mijn nieuwe partner op een uur rijden van deze prachtige kinderen. Op ieder moment van de dag knaagde er ongedierte aan de binnenwanden van mijn maag, die al maanden zelfs aan de buitenkant niet meer aan te raken was. Schuld, schaamte, verdriet en gemis vochten om voorrang in mijn verwarde lijf. Toen ze door hadden dat ik wakker was geworden kwamen ze in beweging. Uit hun tassen haalden ze trots de kunstwerkjes, die ze op school in elkaar hadden geknutseld. Ik luisterde naar het ontroerende gedichtje dat ze op school hadden geleerd. Het was een zoete ode aan de vader, die altijd voor ze klaarstond en er altijd voor ze was. Een gescheiden-vader-variant was op school natuurlijk niet beschikbaar. Mijn keel zat dicht en ik huilde van binnen bittere tranen, terwijl ik mijn uiterste best deed om niks te laten merken. Ze kropen bij me in bed en vertelden me, door elkaar heen, hun kinderverhalen. We kroelden, we stoeiden, we vochten, we lachten. Hun knokige armpjes en beentjes porden me wakker uit mijn boze droom, een haptische ervaring avant-la-lettre.

Als het leven tegen zit staat onze tastzin onder druk. Verdriet, angst en pijn plaatsen ons ruw op een smalle tegel, waarop we eenzaam zijn overgeleverd aan onszelf. Ons lichaam vertelt ons  helder en onomwonden, dat onze binnen- en de buitenwereld even niet synchroon lopen. Uiterst waardevolle informatie, waaraan we zelf betekenis geven. Emoties laten slechts het alarm afgaan: ze snellen vooruit aan onze gedachten en gevoelens. Die komen daarna op gang en nemen de boel genadeloos over. Oud zeer komt boven, nieuwe pijn dient zich aan en de commentator in ons hoofd zorgt voor beschuldigende krantenkoppen. Een aanraking, of het nu een harde por is of een zachte aai over je bol, een liefdevolle blik of een brede schouder, brengt ons weer in het hier en nu. Aanraken kan iedereen, aangeraakt worden eveneens. Daarin schuilt de onmetelijke rijkdom van de haptonomie, het inzicht dat onze tastzin en ons gemoed aan elkaar zijn verbonden.