Bij ons, net zoals in elke familie, stormt de stem van het verleden zo nu en dan stevig door de inmiddels wat geslonken groep bloedverwanten. Zelfs een geoefend begeleider zou er in een familieopstelling zijn of haar handen aan vol hebben. Niet zonder reden dacht ik daarom deze week terug aan het verhaal van de verloren zoon.
Dat gaat ongeveer zo:
Een avontuurlijke jongen vraagt zijn vader om hem nu alvast zijn deel van de erfenis uit te betalen. Hij trekt de wijde wereld in, jaagt het geld er in een mum doorheen, raakt dakloos en keert berooid weer terug. Zijn oude vader ziet hem van ver aankomen, rent hem tegemoet en omhelst hem. Geen oordeel, geen verwijt. Alleen die omhelzing – de tastzin vóór de woorden. Zijn broer vindt het lastiger. Die fronst zijn wenkbrauwen en weet zich geen houding met de situatie.
De verloren zoon is letterlijk en figuurlijk ‘ver van huis’ geweest. Hij had geleefd als God in Frankrijk. Verleidende stemmen, loze beloften, misleidende beelden. Maar werkelijk contact had hij al die tijd gemist.
Lijken wij niet allemaal op die jongen? Wij vertrouwen vooral op wat we zien en horen. We hebben nauwelijks geduld en willen alles hebben, liefst nu. Schermen domineren. Woorden vullen onze gesprekken. We volgen stemmen, scrollen beelden en zijn bang om elkaar aan te raken. De tastzin – ons oudste zintuig – lijkt zoekgeraakt. We beschouwen hem als fysiek, privé, soms zelfs verdacht. Terwijl het juist dit zintuig is dat ons bij uitstek in verbinding brengt.
De tastzin is niet alleen iets van de huid. Hij raakt ook aan onze binnenkant. Wie met aandacht wordt aangeraakt, voelt zich pas echt gezien en gehoord. Geen oogopslag of compliment kan daaraan tippen. De huid liegt niet. Ze vertelt of iets goed voelt of juist niet. In aanraking zit directheid. Waarachtigheid. Troost. Thuiskomen.
Het verhaal van de verloren zoon draait om tastzin. Vader en zoon worden weer mens, in elkaars nabijheid. In die omarming zit het echte welkom. Niet in woorden, niet in beeld. Maar in lijfelijke, tastbare aanwezigheid. Dat is de herontdekking die we als samenleving te doen hebben. Niet méér woorden, méér beeld, méér meningen. Maar een andere manier van begroeten.
Een hand die rust op een schouder. Een arm die je vangt als je instort. Een kneep in de hand bij verlies. Of simpelweg iemands hand vasthouden, zonder uitleg, zonder bedoeling. Daarmee zeggen we wat geen enkel woord kan uitdrukken: je bent hier welkom. Je mag er zijn. Je hoeft even niks.
Misschien moeten we het begroeten heroverwegen. Elkaar opnieuw te leren aanraken. Aandachtig. Warm. Menselijk. We hoeven daarvoor niet te wachten tot we, zoals de verloren zoon, alles zijn kwijtgeraakt. We kunnen vandaag al thuiskomen. In ons lichaam, bij elkaar.
De tastzin is nooit echt verdwenen. Hij wacht. Zoals de vader op zijn zoon. Aan de rand van het erf. Met open armen.
Laten wij nou net zo’n vader hebben.