‘Ik bel je, maar dat had ik net zo goed niet hoeven doen’, daverde je door de telefoon, nog voor ik mijn naam kon zeggen. We hadden de week ervoor samen in het buitenland gewerkt en ik was net op kantoor aangekomen. Hoewel je de deelnemers nog had voorgehouden dat de kunst om iemand ‘flink in verwarring brengen’ zwaar wordt onderschat stond ik toch even met mijn oren te klapperen. Ik bleef stil, wat jou kennelijk weer verbaasde. ‘Hallo?’, hoorde ik, alsof je wilde checken of ik nog wel aan de lijn was. Je herhaalde jouw openingszin. ‘Ik zei: ik bel je, maar dat had ik net zo goed niet hoeven doen.’

Ik lachte en vroeg waarom je me dan toch belde. Je zuchtte theatraal, alsof ik een kind was dat niks begreep. ‘Eric? Waar zijn we nou geweest, vorige week?,’ verhoogde je de druk. ‘In Zwitserland,’ antwoordde ik. ‘Precies, en wat heb je daar geleerd?’ Koortsachtig probeerde ik jouw eerste en tweede vraag aan elkaar te plakken. Weer een zucht. Het antwoord gaf je zelf, ik had er nog geen woord uit kunnen brengen. ‘Als je met elkaar werkt zoals wij dat doen, hoef je niks te zeggen. Dan gaat alles vanzelf en praten lichamen met elkaar. Soms kom je iemand tegen, waarmee dat zo gaat. Kom op, man, dat moet jij toch ook gevoeld hebben?’ Je had gelijk. Als ik iets denk ga jij erover praten, als ik schrik neem jij gas terug. Zonder woorden en altijd raak. ‘Ik mis je!’ bulderde je nog en je hing daarna op. Je hebt het me nooit gezegd en van de jaren daarna evenmin. Je bedoelde natuurlijk  ‘Ik hou van je’, maar met die woorden ben jij altijd heel erg zuinig. Gelukkig heb jij die gouden handen, waarmee je praat.

Zaterdagochtend, bijna vijfentwintig jaar later, zitten we samen aan jouw keukentafel. Het praten valt je zwaar en we zijn nu echt afhankelijk van die onzichtbare lijn. Voor jou is er niks veranderd, ook zonder woorden praat je met me en versta je me. Bij mij sloeg de twijfel wel even toe. Wat probeer je me te zeggen? Wat gaat er in je om? Hoe voel je je?

Toen ik je vroeg of je bereid was om me even te behandelen stond je binnen een tel naast je stoel. Iets later lag ik op je matras en voelde je koude handen. Als een taxichauffeur die feilloos de weg weet in zijn eigen stad navigeerde je over mijn lijf. Je handen spraken zoals ze dat altijd hebben gedaan. Ik ben klaar, zeiden ze, na al die jaren is het welletjes. Jij hebt er lang genoeg naar mogen kijken, nou ben jij aan de beurt. Kom op, Eric, waar sta je op te wachten? Aan de slag. O, één ding nog: vergeet nooit je mouwen op te stropen.

Ik ook van jou, Ted. Ik ook van jou.