‘Het enige wat me nog kon kalmeren in die slapeloze nachten naast Davids wieg, het enige wat mij gerust kon stellen, was zijn aanraking. Voelen dat hij warm was. Zijn hoofdje in de kom van mijn hand, zijn hartenklop voelen door de fontanel. Als ik mijn vinger in zijn handje legde, omklemde hij die, ook in zijn slaap. Dan kon hij hem vastpakken en erin knijpen alsof zijn leven ervan afhing. En tegelijkertijd begreep ik dondersgoed dat het andersom was. Dat het mijn leven was dat hiervan afhing. Van hem. Voorgoed. Dat weerloze wezen dat zich uit alle macht aan me vastklampte, dat was ik net zo goed als hij. Dat was de eerste keer dat ik begreep dat iemand me nodig had, de enige keer misschien…’
Op vakantie las ik dit fragment in Het Stravinsky-spel van Arthur Japin. Susan en Cody, twee excentrieke jeugdvrienden met een voorliefde voor literatuur en filosofie, ontmoeten elkaar na decennia weer in Sarajevo, waar op dat moment een oorlog woedt. Susan, inmiddels uitgegroeid tot het intellectuele en artistieke geweten van Amerika in de jaren 80, hield haar hele leven lang moeite met het aangaan en onderhouden van relaties. Opgegroeid in een gezin met een afwezige vader en een aan drank verslaafde moeder besloot zij al vroeg haar eigen boontjes te doppen. De literatuur bood haar een uitweg uit de misère en zorgde ook voor haar geweldige carrière. Haar diepe eenzaamheid poetste ze er echter niet meer weg. Toen ze, min of meer per ongeluk, moeder werd ontdekte ze het mysterie van de affectieve aanraking. Ver verwijderd van hoge verwachtingen, ontdaan van maskers en opgetrokken schermen, voelt zij in een doorwaakte nacht het handje van haar zoon David en beseft dat de aanraking wederkerig is. Aanraken en aangeraakt worden zijn draden van hetzelfde patroon. Het is voor haar eventjes de eenzaamheid voorbij.
Haptonomie, een theorie die stoelt op een stevige wetenschappelijke basis, legt een verband tussen je tastzin en je gemoedstoestand, anders gezegd: tussen je binnen- en de buitenwereld. Wie of wat we ook aanraken, fysiek of slechts door aandachtig en nabij te zijn: het levert ons altijd een innerlijke gemoedsbeweging op. Wat buiten gebeurt raakt ons van binnen. Ons lichaam weet, al ver voor de geboorte, de waarde daarvan te bepalen. We gaan dan ergens op af of we kijken juist ’n beetje uit. Dat vermogen houden we, tot onze laatste snik. Die tastzin is goud waard, we leren er de wereld mee ontdekken en zetten de wereld soms stiekem een beetje naar onze hand. De mogelijkheden daartoe zijn weergaloos. Achter dat spektakel, diep van binnen, zit ons gevoelsleven. Daar woont de hunkering naar affectief contact. Kwetsbaar, klein en weerloos. Ze zitten stevig aan elkaar vast, onze tastzin en ons gemoed.
Hou dat zo.