Vorige week was good old Willem Pollmann weer even terug, ze wees ons op kinderen, die in hun eerste week ergens tussen het sterrenrijk en de aarde zweven voordat ze voet aan de grond zetten op een goede landingsplaats. Zonder ‘n warm welkomstcomité wordt het niks. Ze zijn er wel, maar ze zijn er niet. Onrustig komen ze de rest van hun leven ergens aan en vragen zich telkens af of ze daar wel thuishoren. Nauwelijks aangekomen vertrekken ze alweer, steeds op zoek naar de thuishaven die ze nooit hebben gevonden. Op naar de sterren en daar voorbij.

Wanneer je geland bent gaat de maag knorren. Je lichaam gaat het ‘doen’ en vraagt om eten, drinken, knuffels en warmte. Kleintjes hebben maar één manier om te zorgen voor vervulling van die behoefte: ze zetten een flinke keel op. Hun ouders weten na een tijdje precies wat de kleine wil en horen aan het huiltje wat er aan de hand is. Als er een kink in de kabel komt raakt ‘t kind gefrustreerd. We willen nu eenmaal, hoe klein we ook zijn, wel eventjes wachten, maar zeker niet te lang. Als er een deuk(je) is opgelopen in dat vertrouwen verzint het kleine spul een list. Ze negeren gewoon hun behoefte, zoeken het in drama of kiezen een omweggetje. Sommige kinderen gaan geven wat ze liefst zelf willen hebben. Ze hopen onbewust op een tegenprestatie, die soms volgt, maar net zo vaak uitblijft. Mensen kunnen nu eenmaal niet ruiken dat je iets verlangt, terwijl je net iets hebt gegeven. Onverzadigbaar.

Het leidt tot gekke taferelen. Ik kan bijvoorbeeld zo bang zijn om bij iemand in het krijt te staan (alsof dat zo erg is), dat ik steevast in de kroeg het eerste rondje betaal zodat ik nooit het verwijt kan krijgen dat ik een klaploper ben. Ik pak mijn vrienden niet alleen de de mogelijkheid af om ook eens te trakteren, maar maak het nog veel erger. Op de terugweg verwijt ik de anderen stiekem dat ik altijd moet betalen, hen daarmee impliciet beschuldigend van klaploperij. Een ander, veel pijnlijker voorbeeld vertel ik met enige schaamte. Ik werkte jarenlang voor een leuk bedrijf en kende er de meeste mensen best goed. Ik had het bijzonder naar mijn zin, het werd ook een beetje ‘mijn’ bedrijf. Gevraagd en ongevraagd bemoeide ik me met alles en ik kreeg daarvoor volop erkenning en waardering. Toen er echter een grote opdracht aan mijn neus voorbij ging voelde ik me verraden. Hoezo? Altijd klaarstaan en er niks voor terugkrijgen? Ik werd een baby in de wieg, die het vertrouwen kwijtraakt dat z’n mama hem hoort. Boos, afgewezen, teleurgesteld.

Ik leerde, dat het zo gek nog niet is om – eenmaal volwassen – dat kind spreektijd te geven. Laat ‘m gerust gillen en neem ‘m vooral serieus. Zet ‘m daarna bij jouw volwassen ‘ik’ op schoot en stel hem gerust.

En verder? Pak gewoon het biertje dat je wordt aangeboden. Proost!