Het is nog vroeg als ik mijn sleutels uit het kastje graai en naar buiten loop. Ik ontgrendel de auto, gooi mijn jas op de achterbank en hang de stekker terug in het laadstation. Het is een mooie ochtend, het zonnetje schijnt en een merel zingt vanuit de dakgoot. Ik tik het adres van mijn bestemming in en de reis kan beginnen. Wat heerlijk om de dag zo te starten, ik zet de muziek hard en zing luidkeels mee. Ik ben nog maar net vertrokken als ik mijn mobieltje voel trillen in mijn broekzak. Ik wurm mijn rechterhand langs de gordel omlaag en diep hem op. Ik werp een blik op het schermpje en zie dat er een appje is binnengekomen van Jacqueline. Ik zou toch niks vergeten zijn? Toch snel even kijken. Terwijl ik het bericht open hoor ik een onheilspellend geluid van buiten komen, raak met mijn banden de vluchtstrook en geef geschrokken een ruk aan mijn stuur. Een tegenligger is opeens heel dichtbij, toetert en maakt een woest gebaar. Een koude rilling trekt over mijn rug. Dat had heel anders af kunnen lopen, zowel voor hem als voor mij, ik weet het. Je telefoon gebruiken tijdens het rijden is vragen om ongelukken. ‘En toch doen, he?,’ klinkt het verwijtend in m’n achterhoofd. Met de schrik nog in mijn benen zoek ik haastig de rechterbaan, zet mijn radio zachter en vervolg geconcentreerd mijn weg.
Het voorval levert me niet alleen een akelig gevoel op, maar ook een realisatie. Vanachter het stuur van m’n auto, veilig in de gordel en met de ramen en deuren dicht, lijkt het wel of ik ben geïsoleerd van de rest van de wereld. De voorruit wordt dan een soort bioscoopscherm, waarop ik achteroverleunend kan kijken naar de wereld buiten me. Er is ogenschijnlijk een afstand tussen mij en de wereld, alsof ik deel uitmaak van twee verschillende realiteiten. Ik zit lekker in m’n eentje hier, de wereld bevindt zich op gepaste afstand daar. Dat is hoe onze hersenen werken, de mijne zeker. Die houden ervan om dingen in tweeën te splitsen. We denken in hier en daar, in goed en fout, in winnen of verliezen. Goed is dan voor mij, fout is voor de ander.
Laat ik het maar eerlijk toegeven: ik kijk vaak zo naar m’n werk, m’n gezondheid, naar Jacqueline of de kinderen. Te vaak. Door een schermpje, alsof ik een buitenstaander ben en er niet echt bij hoor. Dan kan ik er van alles iets vinden, er eens rustig van een afstandje naar kijken en er commentaar op leveren. Ik zou dan gewoon vergeten dat ik niet kijk naar een film, maar er op ieder moment van de dag in speel.
Mijn voornemen? Ga niet in je hoofd zitten, Eric. Dat is vragen om ongelukken.