Hoewel ik al op jonge leeftijd m’n vragen had hoe die wolk in godsnaam zijn gewicht zou kunnen dragen groeide ik op met het heilige geloof dat er, ergens op een grote wolk, een fraaie stoel stond met daarop een oude man die ons allemaal in de gaten hield. Als kind werd ik voorgelezen uit de kinderbijbel en de verhalen die ik kreeg voorgeschoteld zullen daar beslist aan hebben bijgedragen. Als ik hem tekende had ie in zijn rechterhand een staf, maar het zou best kunnen dat ik toen twee verhalen door elkaar haalde. De man zat daar helemaal alleen en ik heb me, nu ik erover nadenk, eigenlijk nooit afgevraagd of ie wel eens opstond, waar ie zijn eten vandaan haalde en of hij wel eens bezoek kreeg. Die antwoorden heb je als kind ook niet nodig: wat je niet begrijpt bedenk je er zelf wel bij. Dat hij daar op die wolk zat vond ik wel een geruststellende gedachte, want ik had begrepen dat het met ons wel goed zou komen, zolang hij daar zat. Hij hield ons een beetje in de gaten. Dat vond ik tegelijkertijd ook wel eens vervelend, want je wil ook wel eens iets doen dat niet direct mag worden opgemerkt. Wie is opgegroeid met dezelfde verhalen weet, dat het niet meevalt om hardop uit te spreken dat die wolk er natuurlijk niet is en ook niet de man, die erop zou wonen. Alsof je daarmee toch een beetje verraad zou plegen.
Ik maakte hetzelfde nog een keertje mee. Ik hield lang vast aan het beeld dat er ergens in mijn lichaam, al kon ik niet precies zeggen waar, een mannetje zou zitten dat mij precies kon uitleggen wat er allemaal gebeurde in mijn leven. Mijn Ik. Ook een bemoeial trouwens, met net zo’n stevige mening over wat er allemaal mocht en wat niet. Net als bij de man op de wolk ontleende ik er veel zekerheid aan. Altijd handig om iemand in de buurt te hebben die je van advies kan voorzien, die als een agent de boel een beetje in de gaten kan houden. Maar het benauwde en verontrustte me ook. Hoe wist ik zo zeker dat dit mannetje het bij het goede eind had? Waar had hij zijn wijsheid vandaan? Tot ik erachter kwam dat ook dit mannetje een product was van mijn opvoeding, van de verhalen die we elkaar vertellen. Ik wilde het ook graag geloven.
Verslingerd aan wegwijzers heb ik het geloof in de eerste twee mannetjes inmiddels verruild voor iets anders. Dat ging niet zonder slag of stoot. Zekerheden overboord zetten valt niet mee, zelfs als je weet dat ze gemaakt zijn door mensen. Ik zoek zo’n denkbeeldig mannetje inmiddels niet langer met mijn hoofd, maar ik word steeds gevonden, via mijn lichaam. Ik voel het. Zo word ik de ander en de ander mij.
Ik ben ervan in de wolken.