Als ik door een vriend op zaterdagochtend via Whatsapp word gewezen op een interview met Connie Palmen in de Volkskrant Magazine is het tijd om op te staan. De papieren krant, hoewel ook digitaal beschikbaar, is in het weekend mijn guilty pleasure. Ik raap hem van de mat, open het magazine en vind het artikel. Gehuld in ruimvallend zwart kijkt de schrijfster me aan, haar rechtervuist gebald, in haar linkerhand haar debuutroman De Wetten. In het boek ontmoet de filosofiestudente Marie Deniet zeven mannen, die haar – elk vanuit hun discipline – leren over de wereld en over zichzelf. Connie Palmen is in het interview radicaal open over de relaties die ze heeft gehad en onthult over de liefde: ‘als je de essentie van liefde begrijpt, weet je dat het iets tússen mensen is, dat het de verhoudingen definieert. Liefde is op geen enkele manier innerlijk. Het speelt tussen mensen’.

In een flits ben ik terug in het late najaar van 2004. Mijn ouders waren zojuist teruggekeerd van een lange vakantie op Kreta en wij werden dezelfde avond nog door mijn moeder uitgenodigd om te komen eten met de kinderen. Mijn moeder hield best van reizen, maar was altijd weer blij om naar huis te gaan om haar kleinkinderen in de armen te sluiten. Ze voelde zich behoorlijk grieperig. Het bleek erger te zijn. Toen ze de volgende dag voor de zekerheid de dokter raadpleegde werd ze verwezen naar het ziekenhuis, waar ze drie weken later zou sterven. Op die zwarte vrijdag, na een lange reeks onderzoeken, was haar duidelijk geworden hoe haar toekomst eruit zou zien. Vooral kort, drong tot ons door. Verslagen zaten we aan haar bed. Mijn moeder werkte mijn vader liefdevol de deur uit. ‘Het is een lange dag voor je geweest, Ben. Als jij nou eens naar huis gaat en een borrel klaarzet blijf ik nog even met Eric praten’, zei ze. ‘Hij komt zo’. Mijn vader had na zoveel ellende weinig aanmoediging nodig en trok zijn jas aan.

Ze viel met de deur in huis. ‘Hoe moet dat nou met hem?’, vroeg ze me en wees met haar kin in de richting van de gang, waar mijn vader de uitgang zocht. ‘Ik heb hem veertig jaar aan het handje genomen en nu staat hij er straks alleen voor’, zuchtte ze. Ik had niet direct een antwoord voor haar en hielp haar met tandenpoetsen voor de nacht. Toen ik daarna het lichtje uitdeed reed ik naar mijn vader, waar ik het verhaal aan hem vertelde. We dronken een ijskoude borrel uit zijn koelkast en daarna nog een. ‘Weet je?’, zei hij terwijl jij me aankeek en een slokje nam, ‘Het is nèt effe anders. Ik heb haar altijd de indruk gegeven dat ze me aan haar handje meenam. Dat vindt ze fijn’.

Ja, Connie, je hebt gelijk. Echte liefde. Die zit tússen mensen.